Na de Lagere School (1909 – 1915) gaat Han naar de H.B.S. in Gouda (1915 – 1919) en volgt daarna de Teekenschool in Schoonhoven (1919 – 1921). Daar is zijn oom Ferdinand Alexander Hoogendijk één van zijn leraren.
Ontstaan van de Teekenschool te Schoonhoven
Schoonhoven heeft een tekenschool, opgericht in 1862 door de Nijverheidsvereniging, die in zijn hoogtijdagen 26 à 30 leerlingen telde. In 1894 waren er nog maar 12 leerlingen over (ondanks de Kinderwet uit 1874 die kinderen onder 12 jaar verbood te werken).
In de winter van 1893/1894 wilden enkele zilversmidsbazen daarin verandering brengen. Zij organiseerden in de openbare lagere school op maandag- en donderdagavond cursussen van 1,5 uur waarbij door 44 leerlingen naar wandplaten getekend werd; 14 leerlingen leerden er het rechtlijnig en bouwkundig tekenen en 2 het handtekenen.
Per 1 januari 1895 ging de reeds bestaande tekenschool over aan de Nijverheidsvereniging. De school stond vanaf de eerste plannenmakerij onder “toezicht” van Molkenboer.
Op 30 juli 1895 werden drie onderwijzers aan de minister van Binnenlandse Zaken voorgedragen ter benoeming aan de school, die op 9 september zou openen: F.A. Tepe, leraar m.o. te Amsterdam, als leraar-directeur (hij bleef dat tot 1920), W.F. Brouwer voor handtekenen en L.F. Redeker, bouwkundige en gemeentearchitect, voor rechtlijnig – en bouwtekenen. Redeker nam een jaar later, waarschijnlijk gezien de schrale beloning van fl. 350 voor 350 lesuren, zijn ontslag. Op diezelfde 30 juli 1895 werd de eerste steen voor de tekenschool gelegd.
Er werden vijf avonden in de week en op woensdag- en zaterdagmiddag tekenlessen gegeven, bouwkundige klassen op maandag en woensdag, de handtekenklas op dinsdag, donderdag en vrijdag. Er werd getekend naar o.a. gips- en houtmodellen die werden aangekocht of ten geschenke ontvangen, o.a. van het Rijksmuseum in Amsterdam.
Men was in 1895 met 65 leerlingen begonnen. In het cursusjaar 1895/1896 waren dat er 96, met de volgende beroepen: timmerlieden: 12 – meubelmakers: 2 – smid: 1 – koperslager: 1 – metselaars: 6 – goud- en zilversmeden, graveurs: 43 – ververs: 5 – a.s. onderwijzer: 1 – drukker: 1 – kleermaker: 1 – zadelmaker: 1 – leerlooier: 1 – zonder: 21. 12 leerlingen waren jonger dan 12 jaar, 31 van 12-14 jaar, 35 van 14-16, 12 van 16-18 en 6 boven de 18.
De “middagcursus” was iets nieuws, die startte met vier leerlingen, waaronder 1 meisje. Later kwamen er nog twee leerlingen bij.
In september 1896 werd als leraar rechtlijnig en bouwkundig tekenen aangesteld Adrianus Kok Wz, gemeentearchitect van Bergambacht. Hij werd in 1899 opgevolgd door ir. Hendrikus de Vos uit Krimpen aan de Lek, onder beding dat hij zich te Schoonhoven zou vestigen.
Er bestond aandacht en waardering voor de school: Victor de Stuers. de befaamde referendaris, had zich ingespannen voor de oprichting; op 2 februari 1897 bedankt het bestuur hem voor het aanbevelen van leermiddelen (beelden, schilderijen, plaatwerken?) waarvoor men fl. 200 ter beschikking stelt en De Stuers vraagt die zaken aan te kopen. In oktober van dat jaar ontvangt men van De Stuers het aanbod een eventuele permanente tentoonstelling ten behoeve van de school met een subsidie te steunen. Men vraagt De Stuers dan om raad inzake een voorgenomen cursus graveren die men in 1898 wil geven, drie uur per week aan ca. 12 leerlingen. De lessen werden gegeven door P. Koppenol uit Schoonhoven. Het lesgeld voor de graveercursus zou fl. 0,40 per maand bedragen voor cursisten en fl. 0,60 voor leerlingen van alleen de graveercursus. Kinderen die niet betalen kunnen krijgen het onderwijs gratis, “daar het ons te doen is, om de kinderen van den werkman voort te helpen (en zoo de vakschool komt) te vormen tot nuttige en bekwaamen werklieden”.
In 1896/1897 klom het leerlingental van 96 naar 112, waaronder 28 leerlingen van elders, hoofdzakelijk omliggende gemeenten.
In november 1901 bezochten 93 leerlingen de school waarvan 10 van buiten de gemeente. 38 leerlingen betaalden geen schoolgeld.
In 1903 werd besloten een cursus in het drijven te beginnen, waarvoor bet rijk een subsidie gaf voor een extra lokaal. Na veel moeilijkheden werd in november F.A. Hoogendijk (een broer van moeder van der Kop) benoemd als leraar in het drijven. De cursus startte op 1 december. In 1912 kwam daarbij een cursus gieten.
Voorjaar 1918 is er sprake van een uitbreiding van de Tekenschool tot “De eerste Nederlandse Vak- en Kunstnijverheidsschool tot Opleiding van Goud- en Zilversmeden en Horlogemakers te Schoonhoven” en een vergroting van de school met twee lokalen voor ca. fl. 11.000. Aanbesteding op 27 maart en eerste steen gelegd op dinsdag 14 mei 1918. De nieuwe cursus ging van start op 2 september 1918. Er werden voor het eerst leraren “theoretisch onderwijs” (lieden met de akte hoofdonderwijzer), scheikunde en boekhouden benoemd. Bij L.M. van Kempen te Voorschoten werd gevraagd naar een geschikte leraar goudsmeden, graveren en eventueel ook stempelsnijden.
Financieel bleek een en ander echter niet meer te trekken en men begon in 1919 dan ook te spreken over overname van de school door het rijk. Vanaf 1920 gaat de school verder als Rijksvakschool.
Informatie ontleend aan een brief van Molkenboer, directeur van de rijksnormaalschool voor tekenonderwijs te Amsterdam aan de minister, 1894.
Aantekeningen uit het copieboek 1895 – 1919 van het bestuur voor de Tekenschool van de Nijverheidsvereniging voor Goud- en Zilversmeden te Schoonhoven, Archief Nijverheidsvereniging.
Een eeuw Vakschool, Mieke van Baarsel, 1995.